Een heel mooie, maar vooral rake recensie van de vertaling van Rudolf Sloboda’s meesterwerk ‘Rozum’, in het Nederlands verschenen als ‘De laatste regel’.
ALLEDAAGSE BOTHEID IN SOCIALISTISCH SLOWAKIJE
De beroemde toneelschrijver Harold Pinter zei ooit over de door hem bewonderde Samuel Beckett dat hij nergens in zijn proza het gevoel kreeg dat er iets aan hem ‘verkocht’ werd, geen verhaaltje, geen plotlijn, geen dogma’s, geen ideeën, niets, en dat juist die ‘naaktheid’ Beckett tot zo’n groot schrijver maakt. Ik vind dat een mooi argument, dat ikzelf meen voor een groot deel te kunnen navoelen, al was het maar omdat ik vroegtijdig geïnteresseerd raakte in wat ooit ‘Ander Proza’ heette (ja, Sybren Polet en Gust Gils en zo…), zich ogenschijnlijk niet stoorde aan allerlei narratieve wetten en een dikke middelvinger naar het lezerspubliek leek op te steken (in ‘Ander Proza’ was zelfs het fenomeen personage op een goed moment verdacht, want traditionalistisch).
Ik moest hieraan denken omdat ik bij het lezen van ‘De laatste regel’ (1982) van de Slowaak Rudolf Sloboda iets soortgelijks meende te ervaren als Pinter bij lezing van Beckett: deze schrijver doet geen enkele poging in het gevlei te komen bij de lezer, integendeel, zelden heb ik over een ik-persoon gelezen die zo openlijk, onsystematisch en plompverloren zijn eigen tekortschieten in beeld brengt als deze Sloboda, de liegende, bedriegende, de opvoeding verwaarlozende, zijn vrouw slaande en middelmatig getalenteerde hoofdpersoon van ‘De laatste regel’ (Uitgeverij Douane). Wát een verfrissende hoop onmacht en onbehagen naast al dat in Nederland klaargestoomde grachtengordelproza dat vergeven is van de integere, weifelende, brave, contactarme en eindeloos door filosoferende jongens en meisjes. Niet alleen maakt de ik-persoon in ‘De laatste regel’ bijna willens en wetens een complete puinhoop van zijn intieme verhoudingen, bij wijze van overtreffende trap begint hij halverwege het boek zelf een scenario te schrijven dat zo mogelijk nóg boller staat van de zinloze, gewelddadige en burleske verwikkelingen dan zijn eigen leven. En toch – dat is het geheim van dit boek – blijf je zonder al te veel moeite sympathie koesteren voor de hoofdpersoon en groeide deze roman niet voor niets uit tot een bestseller in Midden-Europa, waar in de jaren tachtig nog de dictatuur van het (optimistische) socialistisch realisme heerste.
Waarom ik dit boek gaandeweg het lezen zo bijzonder ben gaan vinden, is dat het je keihard, maar ook met gevoel voor humor, lanceert in het universum van ‘gewone levens’ in een buitenwijk van Bratislava, met ogenschijnlijk geen andere reden dan dat dát de plek was waar het leven Rudolf Sloboda zich afspeelde. Vertaald naar Nederland leest het als een roman waarin je eindelijk in staat wordt gesteld de gedachtewerelden en levens van, pakweg, PVV-stemmers binnen te dringen, en, op die manier, kennismaakt met de grofheden en banaliteiten van alledag (het leefmilieu waar de gemiddelde, Nederlandse schrijver een blokje voor om loopt). O ja, er is wel een soort ‘excuus’ voor de ik-persoon, want zijn vader is onlangs overleden (dan mág je wel even in de war raken), maar alle aandacht voor de ploertenstreken, beuzelarij en achterklap, alsmede de jaloezie op dorpsniveau, maken van ‘De laatste regel’ toch vooral een heerlijk genietbare treurmars over de ‘condition humaine’.
Dat Rudolf Sloboda in 1995, 57 jaar oud, een einde aan zijn leven maakte, geeft deze roman, naast alle zwarte randjes die het al bezit, nog een extra donkere dimensie. Van harte aanbevolen!
Vijf van de vijf duimpjes.
Hier te bestellen:
http://www.bol.com/nl/p/de-laatste-regel/9200000040263027/
PS: volgens kenners is deze roman de socialistische censuur gepasseerd omdat iedereen op de literaire burelen er vanuit ging dat geen hond dit beklagenswaardige relaas zou willen lezen